dinsdag 24 april 2012

Mindmap

Basisplan 2D les


Basisplan 2D les

Gegevens student;

Sectie Beeldend Onderwijs                                             Aantal leerlingen; 24

Groep; 6



Opdracht

De leerlingen maken een fantasie dier waarvan e denken dat het in de jungle zou kunnen leven. Waarbij ze de oppervlakte van het dier invullen met vakjes, waarin zij verschillende patroontjes maken. Ze gebruiken hiervoor wit klas blad waarop ze de patroontjes kunnen uitproberen. En een wit tekenblad waarop ze het fantasiedier gaat tekenen. Voor het tekenen gebruiken ze Indische inkt.


Betekenis

Het onderwerp is grote dieren in de jungle. Dat kunnen ook roofdieren zijn die in de jungle leven. De leerlingen bedenken zelf een dier waarvan ze denken dat het in de jungle kan leven. We kijken naar het schilderij wat voor kenmerken deze dieren hebben die ze kunnen gebruiken.


Activiteiten

We beginnen met kijken naar het schilderij van de olifant. We stellen vragen aan de kinderen. Wat loop je ervan? Doet het je ergens aan denken? Zo stellen we ook nog analyse, speculatieve en oordeelvragen. We kijken ook naar de kenmerken van de olifant. Hierna leggen we de opdracht uit die de kinderen gaan uitvoeren. Vervolgens gaan de kinderen hier zelf mee aan de slag. De juf loopt rondjes in de klas en helpt kinderen die vragen hebben.


Vorm

Compositie, hoe is de indeling van het oppervlak? De kinderen vullen het oppervlak van hun fantasiedier met allemaal vlakjes met verschillende patronen. Ze moeten in ieder geval 4 verschillende patronen verwerken in het dier.


Materiaal

De kinderen gebruiken Indische inkt en de hiervoor geschikte pennen. Ze kunnen hiermee de lijnen tekenen die nodig zijn. Ze moeten zelf opletten dat ze de inkt niet uitvegen.


Beschouwing

De les begint met een beeldvormer; een afbeelding die de kinderen moeten bekijken. Er worden vragen gesteld over de kleren, compositie en de patronen. Dan gaan we verder kijken over het onderwerp jungle en grote dieren in de jungle. Even een woordweb maken met de kinderen en dan kunnen ze hun fantasie loslaten. Ook bekijken we hoe we met de Indische inkt omgaan, hoe gebruik je het, hoe verbeter je het als er iets fout is gegaan? Een eis in de opdracht is dat er vlakjes met patronen in het dier worden getekend.


Werkwijze

Kinderen leren dat al Indische inkt op papier staat, je er niks meer aan kan doen als het fout is gegaan. Ze moeten dus zorgvuldig te werk gaan en goed nadenken hoe ze het gaan doen. Ze hebben daarvoor al wel met potlood de lijnen getekend. Er wordt gedemonstreerd hoe je dikke en dunne lijnen kunt maken.


Onderzoek

De kinderen onderzoeken welke verschillende patronen er zijn en hoe je die kan indelen in de vlakken zodat ze wel goed zichtbaar zijn.


Lesfasen
Organisatie:
Wat moet er van tevoren worden klaargezet?

Welke organisatievorm hanteer je m.b.t. de groepering van de kdn?

Wanneer laat je welk beschouwingmateriaal zien?

Hoe komen de kids aan hun materiaal en gereedschap?



Van te voren worden de materialen op de instructie tafel neergezet.

Dat zijn: papier, Indische inkt, penselen, potjes

Als de instructie klaar is, worden de kladpapieren uit gedeeld en kunnen de kinderen aan de slag. Ondertussen deel ik de rest uit.

Ieder een penseel en per groepje samen doen met de inkt.



Oriëntatie:

Hoe wordt de les ingeleid?

Wat zijn je vragen en antwoorden  bij het beschouwingmateriaal?

Hoe luiden de instructies waarmee je ze aan het werk zet en wat laat je daarbij zien?



We beginnen met kijken naar het schilderij van de olifant. We stellen vragen aan

de kinderen. Wat vindt je ervan? Doet het je ergens aan denken? Zo stellen we             

nog analyse, speculatieve en oordeelvragen. We kijken ook naar de kenmerken van

de olifant.

De lln maken een fantasie dier waarvan ze denken dat het in de jungle zou kunnen leven. Waarbij ze de oppervlakte van het dier invullen met vakjes, waarin zij verschillende patroontjes maken.



Uitvoering:

Welke reflectievragen stel je de kinderen tijdens de begeleiding?

Waarmee verwacht je dat ze hulp nodig hebben?

Welke minimumeisen hanteer je (zie doelen) tijdens de begeleiding?



Als de kinderen naar mij toekomen met vragen, dan stel ik ze sturende vragen zodat ze er over na kunnen denken en zelf tot een oplossing komen zoals: hoe de kinderen de vlakken kunnen verdelen en op welke grote.

Ik verwacht dat ze hulp nodig hebben bij de vlakverdeling. Sommige lln maken veel vlakken en sommige weinig.

Ze kunnen ook in hun groepje vragen stellen



Nabeschouwing:

Hoe organiseer je de overgang werk nabeschouwing?

Waar laat je (welk) werk en kinderen?

Welke vragen stel je of  welke kijkopdrachtjes geef je om met de kinderen te zien of de doelen zijn bereikt?



Ik vertel ze dat ze 5minuten hebben om op te ruimen.

Ik zet de timer aan op het bord.

De kinderen gaan met hun werkje klaar zitten en dan gaan we de werkjes van elkaar bekijken. Heb je min 4 verschillende patronen?

Wat is de reden dat jou werkje er zo uit ziet.



Accenten of opmerkingen:

Op welke manier besteed je aandacht aan de leeftijd en de verschillen tussen kinderen?

Wat verwacht je op het gebied van samenwerking en zelfstandigheid?



Samenwerking: Samen fantasie delen over het onderwerp en tips geven aan het over het werk.

Zelfstandig: Ieder hun eigen creativiteit, Ze maken het werkje voor henzelf en beoordelen zelf wanneer deze af is.

Het is fantasie dus de leeftijdsverschillen is geen probleem, ieder kind heeft een andere gedachten.

Als een kind er niet uit komt kunnen ze geholpen worden door groepsleden.

maandag 23 april 2012

3D les



Gegevens student

Beeldende vorming

Malissa van der Linden, Milou Reurekas en Melissa Dorresteijn
Eind groep 6
Aantal leerlingen; 24

Opdracht;
De beeldende probleemstelling; de leerlingen hebben aan het einde van de les een fantasiedier gemaakt, met veel kleur. Ze moeten minimaal 5 kleuren gebruiken. Ook moet er minimaal 1 3D aspect in zitten.

Betekenis;
Het thema is grote dieren in de jungle. Hier gaat de les ook gedeeltelijk over. We beginnen met het bespreken/bekijken het plaatje van de gekleurde olifant. Dit was een beeld, dus een 3D. De olifant is met veel kleur gemaakt. Het is dus geen echte olifant meer, zo associëren we het met fantasie dieren.

Activiteiten
Het is de bedoeling dat de leerlingen een fantasiedier maken met veel kleur. De leerlingen gaan eerst hun fantasiedier ontwerpen, dit doen ze op papier. Als ze klaar zijn met ontwerpen, mogen ze het op karton na gaan tekenen en uitknippen, dit doen ze twee keer.  De leerlingen doen tussen de kartonnen een wc rolletje (van 4 cm) en zo ontstaat er afstand tussen de twee uitgeknipte kartonnen. Dan blijft er nog een afstand tussen de twee kartonnen, deze gaan ze dichtmaken door middel van papier maché. Als dit opgedroogd is, gaan ze leerlingen met verf aan de slag. Ze maken de lijnen van het dier met zwart. De invulling mogen zetels bedenken qua kleur. Zolang er maak minimaal 5 kleuren inzitten. Ook moet er nog een 3D voorwerp inzetten. Dit is bijvoorbeeld een oog, een oor of iets anders. Dit kunnen ze ook met papier maché doen. Zo ontstaat er 3D. De verf vakken/kleuren moeten aan allebei de kanten zo veel mogelijk op elkaar lijken. Je kan dus het beste voordat je gaat verven al de vakken maken op het karton. Als de ver is opgedroogd is het fantasiedier als het goed is klaar!

Vorm
De kinderen leren dat ze moeten kunnen werken met verschillende materialen en dat ze ook aan eisen moeten voldoen. Het mag geen bestaand figuur zijn en er moet minimaal 5 kleuren inzitten een 1 3D aspect. Het is geen bestaand figuur zoals het beeld, maar het moet een fantasiedier voor in de jungle zijn.
We besteden aandacht aan de beeldaspecten kleur en ruimte. Het is namelijk zo dat de leerlingen minimaal 5 kleuren in hun fantasiedier moeten verwerken. Ook is het zo dat de leerlingen minimaal 1 3D aspect in hun fantasiedier hebben. Dit kan je ook aardig terug zien in het beeld.

Materiaal
We hebben kladpapier, karton, potloden, linialen, scharen, wc-rolletjes, kranten, behanglijm (voor papier maché), kwasten, verf, kranten voor op de tafels nodig voor de opdracht.

Beschouwing
Wat is het belangrijkste als je kijkt naar het beeld? Welke vormen zie je in het beeld? Wat valt er het meeste op? Waarvan kan het gemaakt zijn? Hoe zie je dat?

Er wordt uitgelegd wat we gaan doen, dit doen we stapje voor stapje. Ook vertellen we tussendoor de eisen die het fantasiedier moet hebben. Als we alles uitgelegd hebben, herhalen we nog even de eisen die we gesteld hebben. Als er nog vragen zijn, kunnen de kinderen aan de slag gaan. We redden het waarschijnlijk niet om het in 1x af te hebben. Aangezien de papier maché ook moet drogen. Als het niet lukt, dan gaan we de volgende les ermee verder.

Werkwijze
De kinderen gaan na de uitleg aan de slag. Als er vragen zijn, kunnen ze die na de uitleg nog stellen. De kinderen zijn zelfstandig bezig en als er vragen zijn, maar ik kan ze niet beantwoorden gaan ze gewoon even met iets verder wat ze wel weten. De kinderen zijn aan het ontwerpen, controleren of het goed is, aan het knippen en plakken, met papier maché bezig om de kartonnetjes te verbinden, het logisch verdelen van de vakken, en verven.
Ik demonstreer hoe je werkt met papier maché. Dit doe ik niet door een echt fantasiedier te tekenen en uit te knippen, maar door het gewoon met een vierkant te doen. Anders vinden de kinderen het misschien wel een mooi figuur wat ik gemaakt heb en dan gaan ze dat namaken, dat is niet de bedoeling. Ik heb van te voren 2 kartonnages geknipt die ik ga gebruiken met de uitleg. Ik gebruik ze ook met de rest van de uitleg, maar ga er niet op verven of tekenen en zo. Het is alleen om het duidelijk te maken.
De kinderen leren dat ze moeten kunnen werken met verschillende materialen, vormen etc.

Onderzoek
De kinderen onderzoeken welke kenmerken een jungle dier heeft, en bedenken hierbij welke kenmerken hun fantasiedier moet hebben, om ook in de jungle te kunnen leven. Bijvoorbeeld grote tanden, grote poten, groot lichaam etc. De kleur staat hier helemaal buiten. Want er is waarschijnlijk geen groot jungle dier die meer dan 5 felle kleuren heeft.

Lesfasen
Organisatie;
Alle materialen moeten van te voren worden klaargezet. Het is ook het makkelijkst om alles ook al in groepjes te verdelen. De leerlingen mogen wel zelf de spullen pakken. Verven kunnen we waarschijnlijk pas de volgende les doen, dus de verf hoeft nog niet verdeeld te worden. De leerlingen blijven gewoon in hun eigen groepje zitten, dat is het makkelijkst. Ik zorg ervoor dat alles klaar staat. De leerlingen kunnen eventueel ook nog wat karton o.i.d. meenemen.

Oriëntatie
De les wordt ingeleid door de afbeelding die we erbij bespreken. Vanuit daar gaan we richting het onderwerp fantasiedieren, en dan leg ik de opdracht uit. Er wordt ook nog een vragenrondje, van hoe ziet jou fantasiedier eruit? En welke dingen moeten er sowieso inzitten? Ik vertel wat we gaan doen, zoals het hierboven beschreven staat. Ik zorg ervoor dat de dingen die ik nodig heb, klaar staat. Dat zijn 2 stukjes karton, kranten om te laten zien hoe het met papier maché werkt.
We bespreken alle soorten vragen van het plaatje. Eventueel maken we ze iets makkelijker. De vragen zijn:
1) Startvraag: Wat zie je op de foto? En waar doet het je aan denken?
2) Onderzoeksvragen: Welke kleur overheerst?
3) Analyse vragen; Is het belangrijk om te weten hoe groot dit beeld is? En waarom? Kan iemand ook een hekel hebben aan dit beeld? Zo ja, waarom?
4) Speculatieve vragen; Hoe zou je dit beeld nog vrolijker kunnen maken?
5) Vragen die leiden tot een oordeel: Het is een grote gekleurde olifant. Word je daar vrolijk en blij van? Wat vind je van het beeld?

Uitvoering
Wat moest je ook alweer na … doen? Kan je niet beter dat eerst doen?
Ik verwacht dat ze hulp nodig hebben bij het papier maché, maar tegen de tijd dat ze zover zijn, zal ik het nog een keer voordoen alleen dan met een echt fantasiedier. Dat ze in principe de eerste 5 a 10 minuten geen vragen stellen van wat moet ik doen, omdat ze als het goed is goed opgelet hebben tijdens de uitleg. Ook moeten de leerlingen minimaal 5 kleuren in hun dier verwerken en moeten allebei de kanten zo goed als hetzelfde zijn. Als laatste moeten ze ook nog een 3D aspect in het fantasiedier toevoegen.

Nabeschouwing
Jongens en meiden we gaan nu opruimen, ik zet de timer op 5 minuten. Dat was de tweede les waarbij de leerlingen moesten gaan verven. Alle werkjes zijn dus als het goed is af. De leerlingen ruimen alles op en ze laten alleen hun fantasiedier op tafel staan.
Er zijn natuurlijk aan het begin een aantal eisen gesteld aan het dier. Deze eisen liggen vast in de beoordelingscriteria. We bespreken samen eerst 1 van de werkjes van de kinderen, of degene die ik heb meegenomen, zodat de kinderen weten wat ze moeten doen. De leerlingen gaan daarna zelf bij een ander werkje zitten, en gaan de beoordeling maken. Hierbij letten ze op de eisen die in het werkje moesten zitten. We hebben het eerst samen gedaan, daarna nog even kort besproken, dus de kinderen kunnen aan de hand van een blad met de eisen en het aantal punten bepalen wat voor cijfer het ongeveer moet worden. Zo bekijken de leerlingen zelf of de doelen bereikt zijn. We stellen ook nog regels bij het beoordelen van iemand anders zijn werk, kijk er serieus naar en geef geen onvoldoendes omdat jij hem niet mooi vindt, maar kijk naar wat er in zit en wat er in moet!

Accenten of opmerkingen
De leerlingen hebben allemaal dezelfde leeftijd, dus dat hoeft geen ‘problemen’ te veroorzaken. De verschillen zullen wel te zien zijn in de fantasiedieren, aangezien iedereen zijn eigen fantasie heeft. Ik verwacht van de kinderen dat ze zelfstandig goed aan de slag kunnen. Als ze niet weten wat ze moeten doen kunnen ze het eerst aan een medeleerling vragen binnen hun eigen groepje. Weten ze het dan nog niet, dan kunnen ze het aan mij vragen.


Criteria                                                                        Aantal punten

·       Er zitten minimaal 5 verschillende                              1          2
kleuren in het werkje zitten

·       Er zit minimaal 1 keer een 3D aspect                         1          2
In het werkje

·       Het werkje lijkt niet op een ander                                1          2
     bestaand dier                                


·       Het werkje lijkt wel op een dier (niet bestaand)             1          2
maar heeft er wel kenmerken van

·       Het fantasiedier heeft kenmerken van een                    1          2                                                       jungle dier zodat dit dier in de jungle                                                                                                                kan overleven




Beeldende Vorming 6



Dit is een 3D beeld.
Het is uit de klassieke periode.

Beeldaspecten
Licht: op deze foto zien we geen bepaalde licht- of schaduwval.
Ruimte: op deze foto bekijken we het beeld van een schuin zijaanzicht. We kunnen duidelijk zien dat dit beeld driedimensionaal is, we zien hoogte, breedte en diepte. Het is op deze foto niet te zien wat het volume wat het beeld is.
Lijn: er is arcering te zien op de oren van het dier, ook zijn de ogen, mond, neus, benen, staart en hals gedetailleerd door middel van lijnen. Op de zijkant zien we lijnen die rimpeling van de huid suggereren.
Vorm: de vorm geeft aan dat het dier, wat een hond lijkt te zijn, een liggende houding aanneemt met een geheven hoofd.
Kleur: het gehele beeld is brons/ goudkleurig.
Compositie: de lijnen in het beeld zijn donker gemaakt, dit geeft suggestie van schaduw.
Textuur: het beeld lijkt gemaakt te zijn van metaalachtig materiaal. We zien patina terug, er zijn vlekken te zien op het beeld waardoor het er oud uitziet.

 Vragen

Startvraag: Wat valt je het allereerst op als je hiernaar kijkt?
Onderzoeksvraag: Kun je de techniek beschrijven die is gebruikt? (schilderen, beeldhouwen, knippen/plakken)?
Analysevraag: Is het belangrijk te weten hoe groot dit beeld is?
Speculatieve vraag: Hoe zou je dit beeld er vriendelijker uit kunnen laten zien?
Oordeelvraag: vind je dit beeld mooi? Zo ja, waarom? 

woensdag 18 april 2012

Beeldende Vorming 5



Dit een een 3D beeld.
Het is uit de Moderne tijd.

Beeldaspecten
Licht; We kunnen op deze foto’s niet zien wat voor een schaduw er is. En dus ook niks van licht.
Ruimte; Onderaanzicht/Vooraanzicht; je kijkt van onder, maar toch ook weer van voor. Het is een 3D beeld. Op deze foto zien we het beeld vanuit een kikvorsperspectief. Het is een ruimtelijk beeld, omdat het drie dimensies heeft (lengte, breedte en diepte).
Lijn; De kunstenaar heeft lijnen op het lichaam van het dier gebracht, door deze in lichaam te kerven.
Vorm; de houding van het beeld geeft aan dat hij zijn poot omhoog houdt en zijn tanden laten zien. Dit is dynamisch. Het beeld heeft de vorm van een tijger.
Kleur; Er is wieinig kleur gebruikt, het gehele beeld heeft dezelfde kleur en dit is een soort grijs/blauwe kleur.
Compositie; Er zijn wel vlakken van het beeld donkerder om aan te geven dat hier dus een schaduw ligt. Er zitten lijnen in het lichaam van de tijger gekerfd, hier zit een ritme in.
Textuur; De waarneembare sporen in het oppervlak zijn bijvoorbeeld de lijnen in het lichaam van de tijger.

Vragen
Start vraag; Waar doet dit beeld je aan denken?
Onderzoeksvraag; Drukt dit beeld beweging uit? En wat voor beweging is dat?
Analyse vraag; Waarom denk je dat deze kunstenaar deze tijger zo heeft afgebeeld?
Speculatieve vraag;  Hoe zou je dit beeld vriendelijker kunnen maken?
Oordelen; Vind je dit een eng beeld en hoe komt dat?


Beeldende Vorming 4



Dit schilderij komt uit de moderne tijd.
Het is een schilderij, dus een 2D beeld.

Beeldaspecten
Licht; In dit schilderij zien wij diffuus licht (het licht is verspreid, je kan niet goed zien waar het vandaan komt).
Ruimte; Het is een zijaanzicht. We zien de olifant vanaf de zijkant. Er is geen afsnijding. Het is 2D, er zit een lengte en een breedte in. Het is niet ruimtelijk. Volume; de olifant neemt het grootste deel van het schilderij in beslag.
Lijn; Er is een dikke lijn die het oor van de olifant onderscheid van de rest van het lichaam. Voor de rest zijn er niet echt duidelijke lijnen
Vorm; het beeldvlak is het doek, daar bevindt de olifant zich op. het heeft niet echt een lijn als omtrek, maar je kan zien dat het een olifant is door het contour. Restvorm; we zien tussen de poten door gewoon het witte doek, er zijn voor de rest geen objecten te zien op het schilderij. Geen beweging suggererend; statisch. Het uiterlijke gedaante heeft een vorm van een olifant.
Kleur; Geen aardkleuren. We zien bij de rug en de neus dat er kleuren over elkaar heen zijn gegaan en in elkaar zijn vervaagd, dit noemen we bloeden. Als je vanaf de poten naar boven gaat, zie je dat de kleuren steeds helderder worden. Er is veel kleur gebruikt in dit schilderij. Veel verfvlekken door elkaar. Dat maken dit samen tot een kleurrijk geheel. Er zijn veel kleuren gebruikt. De kleuren op het lichaam van de olifant zijn veel zuivere kleuren. Optische kleurmenging is er. Je ziet dat bij de poten van de olifant (Stippen en beetje gele kleur bij groen van de poten). De primaire kleuren rood, groen en blauw zitten in het schilderij. De secundaire kleuren zitten er ook alledrie in. De tertiaire kleuren zitten er ook in, dat is weer een menging met donker en licht. Er zijn een aantal paarse tinten op de rug van de olifant.
Compositie; De olifant neemt het grootste deel van het vlak in, hij past er precies in. Als de olifant groter was geweest, had hij er niet in gepast. Het is het enige geschilderde voorwerp. Er is niet echt een ordening van kleur op de olifant, want de kleuren zijn allemaal een beetje door elkaar geschilderd.
Textuur; we zien de verfspatten duidelijk (factuur). Je kan zien dat de schilder het er opgekwakt heeft. Het is duidelijk te zien dat het geschilderd is op een doek (stofuitdrukking)

Vragen
Startvraag; Wat valt je het allereerst op als je hiernaar kijkt?
Onderzoeksvraag; Er zijn veel kleuren op dit beeld, hoe zijn die erop gemaakt?
Analysevraag; Waarom denk je dat de schilder zoveel kleuren heeft gebruikt?
Speculatieve vraag; Stel je zou alle kleurspatten weglaten, wat zou je dan van dit schilderij vinden?
Oordeel vraag; Waarom zou je dit schilderij wel of niet willen hebben?

Beeldende Vorming 3



Dit is een schilderij uit de post-moderne tijd.
Het is een 2D beeld.

Beeldaspecten
Licht: Er is niet echt een plek waar licht vandaan komt. Want we hebben geen schaduwen, en alle plekken op de grond en in de lucht zijn dezelfde kleur.
Ruimte: Vooraanzicht. Afsnijding, halve planten, halve bergen. Je ziet voeten van iemand, de rest van zijn lichaam zie je niet. De horizon is te zien. De scheiding tussen de grond en de lucht (bij de bergen). Overlapping; gedeelten van de tekening worden niet getekend, doordat er wat anders overheen zit. De tijger is heel groot vergeleken met de mensen en de bergen (ruimte-uitbeelding). Dit is waarschijnlijk gedaan om te laten zien hoe groot en machtig de tijger is.
Lijn: Lijnsoort; dik, dun, recht, gebogen en onderbroken. Lineair; alle voorwerpen hebben lijnen, als je de kleur weghaalt, dan heb je een tekening over.
Vorm; dynamisch; beweging suggererend. Het is erg plat.
Kleur; De lucht is helderder dan de grond. Kwantiteitcontrast; tijger en lucht.
We hebben 1 primaire kleur, ook hebben we secundaire en tertiaire kleuren.
Compositie; Gegroepeerd rond het centrum; centraal compositie.
Textuur; Patina; verwering van het oppervlak. Structuur

Vragen
Startvraag; Word je nieuwsgierig als je dit beeld ziet? Zo ja/nee, waarom?
Onderzoeksvraag; Is er sprake van kleurcontrast? Welke? Wijs het aan.
Analysevraag; Waar zou je het schilderij ophangen? In de kinderkamer of in een deftig huis of nog ergens anders? Verklaar je keuze
Speculatieve vraag; Als je de grijze kleur in dit beeld zou veranderen in een andere kleur, wat zou dan het resultaat zijn? Welke kleur zou je gebruiken?
Wat kan je weglaten in dit schilderij? Zonder dat het invloed heeft.
Oordelen; Vind je dit een eng schilderij? Zo ja/nee, waarom? Wat vind je van het schilderij?

vrijdag 13 april 2012

Beeldende Vorming 2



Dit beeld komt uit de Post-Moderne tijd.
Het is een 3D beeld.

Beeldaspecten
Licht; Er is een klein schaduw lijntje te zien door de zon. De zon schijnt en dat is het lichtinval.
Vorm; De houding van de olifant geeft aan dat hij zijn slurf omhoog gooit (dynamisch). Er zit een motief op zijn lichaam à zijn buik. Het beeld heeft een vorm van een olifant, die op zijn kont zit met zijn poten in de lucht. Het zijn voornamelijk ronde vormen.
Lijn; Er zijn een aantal lijnen, dat zijn de lijnen die de kraagjes aangeven. Het is een soort van versiering op zijn lichaam.
Kleur: Er zijn primaire kleuren (rood, blauw, geel). Ook zijn er secundaire kleuren (oranje en rood), en als laatste hebben we ook nog tertiaire kleuren (roze). Het contrast maakt het erg vrolijk.
Compositie:
Textuur: De opbouw is logisch. Het is een romp met poten en een kop erbovenop.

Vragen
1) Startvraag: Wat zie je op de foto? En waar doet het je aan denken?
2) Onderzoeksvragen: Welke kleur overheerst?
3) Analyse vragen; Is het belangrijk om te weten hoe groot dit beeld is? En waarom? Kan iemand ook een hekel hebben aan dit beeld? Zo ja, waarom?
4) Speculatieve vragen; Hoe zou je dit beeld nog vrolijker kunnen maken?
5) Vragen die leiden tot een oordeel: Het is een grote gekleurde olifant. Word je daar vrolijk en blij van? Wat vind je van het beeld?

Beeldende Vorming 1




Klassieke periode
Het is een schilderij dus het is 2D

Beeldaspecten:
Licht; Het licht valt vanaf de zijkant op de dieren (zij licht). Lichtrichting is tegenlicht.
De dieren liggen in de schaduw van de bomen, want het is daar donkerder. De bomen werpen een slagschaduw over de dieren. Het plaatje in het algemeen is al grauw.
Ruimte; vooraanzicht, afsnijding (halve leeuw etc.). De horizon kan je zien door de bomen. Het ligt op de achtergrond. Overlapping; deel van objecten worden niet helemaal getekend, doordat en andere objecten voor zitten. Ruimte suggestie; overlapping, ruimte creëren. Het lijkt alsof het gebouw in de verte staat omdat het in verhouding kleiner is getekend. Standpunt is van voor. Stapeling hebben we ook (dingen op elkaar). Volume; bomen nemen veel ruimte in en de leeuwen zijn ook duidelijk en groot in beeld/voorgrond.
Lijn: Denkbeeldige horizonlijn.
Vorm: Beeldvlak. Dynamisch; door de houding van de leeuw zie je dat ze wilt bewegen. Restvormen; je kan het licht door de bomen zien etc. (Vorm; keien)
Kleur: Aardkleuren; donker bos, avond (lucht) etc. Wordt steeds lichter/verhelderend; verhelderen. Kleurcodes; zwart/bruin is donker en grijs is grauw. Kleurcontrast; licht/donker. Helderblauw/grijsblauw ß kwaliteitscontrast. Pastelkleuren op de achtergrond. Tertiaire kleuren; groen, bruin etc. (donkerder gemaakt). Zwart; dood, grauw, donker.
Compositie; Ordening van vormen, lijnen en kleuren. Licht en donker lijnen. Duidelijk dieren op de voorgrond, voor de bomen en daarachter is de ‘achtergrond’. Dieren zijn gegroepeerd.
Textuur; geschilderde suggestie; de stofuitdrukking à het ziet eruit alsof het geschilderd is. Het is een schilderij.

Vragen
1) Startvraag; Wat valt je het allereerst op als je naar het plaatje kijkt? Wat voel je als je hier naar kijkt? Doet het je ergens aan denken?
2) Onderzoeksvraag; Wat gebeurt er in het schilderij? Is er sprake van een kleurcontrast, zo ja wijs dat aan.
3) Analysevraag; Er is veel te zien, zijn alle dingen belangrijk? Hoe weet je dat?
4) Speculatieve vraag; Als je de donkere kleuren in het schilderij lichter zou maken, wat zou dan het resultaat zijn?
5) Vragen die leiden tot een oordeel; Zou je deze foto boven je bed willen hangen? Waarom wel/niet?